Een mini‑zoo op lange enveloppes
De enveloppen kwamen altijd onverwacht aangevlogen. Het rood-blauw getraceerde kader verklapte het meteen: de brief kwam van ver en had een lange reis achter de rug; de enveloppe was zelfs uitgerekter dan een gewone. Het randmotiefje was bedoeld als signaal voor de postbeambten dat deze brief sneller de lucht in moest, en niet via de gewone sorteerband. In mijn hoofd blijft het motiefje tot vandaag stralen van retro, romantisch en exotisch. Wierp de postbode in mijn jonge jaren zo’n enveloppe binnen, dan voelde het alsof ik meteen zelf uit mijn vertrouwde buurt mocht vertrekken.
Vanaf de jaren 1950-1960, lang vóór jongeren met Erasmus op uitwisseling gingen, moedigden scholen en jeugdverenigingen kinderen en tieners aan om een pennenvriendje in het buitenland te zoeken. Ik correspondeerde met een missiezuster in Kongo. De suggestie kwam van mijn Kempische grootmoeder die met haar was opgegroeid. Dat mocht toen allemaal nog. Waarover we schreven, is totaal vervaagd, maar omdat ik altijd al grenzeloos nieuwsgierig naar dat continent was, zullen mijn brieven wel vol hebben gestaan met kinderlijke vragen over hoe anders het daar was. Groot, ze had een handschrift zo groot als ze klein was, zei mijn moemoe. Hoelang de zuster mijn ‘pennevriendje’ was, weet ik ook niet meer: de frequentie zakte ongetwijfeld omgekeerd evenredig met de lengte van mijn haren en de breedte van de olifantenpijpen van mijn jeans.
De voorbije dagen heb ik vruchteloos naar de brieven gezocht in mijn dozen van meer dan vijftig jaar papieren correspondentie. Ik zie de enveloppen nog zo voor me, volgeplakt met postzegels in verblindende kleuren, vogels met joekels van snavels, roofdieren zonder tralies en reuzebloemen en bomen zo hoog als appartementsblokken. En toch moeten die brieven hier nog ergens liggen.
Als kind had ik een fascinatie voor kijkkasten met vlinders. Liever dan voor insecten, omdat vlinders zoveel mooiere namen dragen: Citroentje, Kleine vos, Dagpauwoog, Koolwitje en natuurlijk de Koninginnepage. Zelf ben ik er nooit aan begonnen. Vlinders vangen is me wel gebeurd, maar ze dan, al dan niet verdoofd, met een kopspeld doorpriemen? Dat heb ik nooit gekund. Als ik al zag dat hun kleur als stof aan mijn vingers plakte, liet ik ze gaan. Ik keek mijn ogen uit bij de kijkkasten, maar liever ging ik, zoals later bleek, Johann Wolfgang von Goethe na, en verzamelde stenen en fossielen: die waren toch al dood. Al heel lang dood.
Precies wat ik met die vlinders (niet) had, had ik met brieven en postzegels. Ik droomde van een postzegelverzameling uit de meest exotische landen: met wilde dieren en planten. Koppen van koningen en presidenten en hun stenen verwezenlijkingen wilde ik er wel bij nemen, maar ik verlangde vooral naar snavels en klauwen, bloemen, bomen, kleurrijke monsters zoals ik ze in mijn dromen voortdurend tegenkwam.
In een andere doos zitten wel wat albums met postzegels die ik kreeg of vond, want postzegels losweken van brieven die ik zelf ontving, heb ik nooit gedurfd. Brieven bevatten levende zinnen en herinneringen; het afweken van postzegels voelde als doorpriemen, met of zonder verdoving.
In mijn bescheiden album over Kongo zitten dus wel: “De astronauten van Apollo XI en hun echtgenotes in Kinshasa”, iets ter ere van satellieten en het lustrum van de Internationale Telecommunicatie-unie, en veel oproepen van de president: “et maintenant au travail”, een nationale aansporing die vandaag bijzonder daadkrachtig en zelfbewust klinkt.
Maar de overvloedige fauna en flora die nog in mijn jeugdgeheugen zitten, ontbreken. Als de postzegels niet in die albums zitten, moeten de brieven hier nog wel zijn. Twee dieren hebben het overleefd: een calaos, die met zijn theatrale snavel tot de eenkleurige reeks van beschermde vogels behoort: de Bec‑en‑sabot (schoenbek), Marabout, roze flamingo’s, pauwen en ibissen, ontworpen door ene J. Van Noten, en een springende luipaard op een vuurrode achtergrond, zo stillistisch en ongepast modernistisch dat hij er uitspringt.
De wakkere lezer die tot hier is geraakt, staat ongetwijfeld als een jager op de uitkijk om beladen woorden te spotten, maar ik zit liever op de uitkijk als een fotograaf om een mooie vogel of vlinder te bewonderen.
Zoals ik toen mijn brieven las door de verrekijker van een nieuwsgierige puber die van het vreemde en oneindige horizonten hield, zo wil ik nu terugkijken met dezelfde onschuldige verwondering en in het besef van historische context. Wat ik mis is het ontvangen van lange enveloppen met een getraceerd randje, volgeplakt met beelden van wilde dieren en planten, met binnenin brieven op vederlicht blauw luchtvaartpapier vol verhalen van elders en van toen, papier dat avonturen bewaart van vroeger tot vandaag, en misschien morgen.